De Standaard 21 February 2017
Door Geert Sels
Van de kunstwerken die na de oorlog terugkeerden uit nazi-Duitsland, kwamen 78 schilderijen in Belgische musea terecht. Van vijftig daarvan, waaronder een Brueghel, Jordaens en Cranach, is de oorspronkelijke eigenaar niet bekend.
Nazi-Duitsland hongerde naar kunst. Zoals in alle bezette landen, draineerde het Derde Rijk ook uit België kunstwerken naar Duitsland. Van de stukken die terugkeerden, zijn er 78 schilderijen aan elf musea toegewezen.
Zowat alle omringende landen, zoals Nederland en Frankrijk, hebben na de oorlog kunst in hun musea opgenomen. Die stukken zijn er ‘in bewaring’, tot iemand zich meldt die kan bewijzen dat hij de eigenaar is of een erfgenaam ervan. De werken staan op websites die voor iedereen consulteerbaar zijn. Kan men alle achtereenvolgende bezitters tussen 1933 en 1945 identificeren, dan heet de herkomst ‘sluitend’ te zijn.
België heeft die informatie nooit openbaar gemaakt. Het kunsttijdschrift Openbaar Kunstbezit Vlaanderen drukt nu de volledige lijst af. De 78 werken zitten in onze grootste musea: de Musea voor Schone Kunsten van Brussel, Antwerpen en Gent, en ook de Musée des Beaux-Arts van Luik en Doornik. Voorts zijn er het Groeningemuseum en het Rubenshuis en de musea van Mechelen, Leuven en Lier.
Bij vijftig van die schilderijen (64%) is de voorgeschiedenis zo anoniem als de onbekende soldaat. ‘Collectionneur belge’ staat op de archieffiches. Of er staat helemaal niets. Soms staan er namen als Lagrand, De Heuvel, Moorthamers of Arens opgegeven als eigenaar. Men zou tot diep medelijden bewogen kunnen worden, want hun namen komen meermaals voor. Arme lui, wat hebben zij veel verloren.
Wie verder op zoek gaat naar de identiteit van deze ‘eigenaars’ komt tot ontnuchterende inzichten. Uit de onderzoeksrapporten van de Amerikaanse geallieerden blijkt dat zij antiquairs waren die in meerdere of mindere mate handel dreven met de nazi’s. Ze waren dus helemaal geen eigenaars, maar verkopers. De vraag is wie het kunstwerk bezat voor deze handelaars het op de markt brachten. Ze is door de Dienst voor Economische Recuperatie en zijn opvolgers niet beantwoord. Het is zeer de vraag of de musea, die deze stukken bezitten, dat wel gedaan hebben. Benieuwd naar hun antwoord.
Cranach
Tot nader order is de herkomst van belangrijke stukken uit onze musea niet sluitend. In het Museum voor Schone Kunsten Antwerpen is de Lezende man van Adriaen van Ostade afkomstig van Lagrand en de Eva van Lucas Cranach de Oude van Le Roy. In het Rubenshuis is het Portret van een man van Cornelis de Vos afkomstig van Defort en de Presentatie in de tempel van Jordaens van Moorthamers. Dat zijn allen handelaars.
In het Museum voor Schone Kunsten Gent is de eigenaar van Sint-Joriskermis van Gillis I Mostaert niet bekend. In hetzelfde museum kwam De dorpsadvocaat van Pieter II Brueghel van een ‘Collectionneur Belge’. Het werd in 1941 geveild in het Paleis voor Schone Kunsten. Koos de eigenaar daar zelf voor? Werd hij gedwongen? Of was het werk in beslag genomen?
Het Portret van een wijnschenker van Joos van Cleve, in het Museum voor Schone Kunsten van Brussel, komt van Arens. Dat is een handelaar. De databank van het Deutsches Historisches Museum gewaagt over dit schilderij van ‘dwangverkoop’. Nader onderzoek dringt zich op.
In verband met De hertenjacht van Roelandt Savery, eveneens in Brussel, staat er op deze databank een fiche van de Amerikaanse geallieerden. ‘Confiscated by ERR, Jeu de Paume’, staat erop. De getuigenis is afgenomen van Walter Andreas Hofer, de directeur van de kunstcollectie van Hermann Göring. ‘ERR’ is synoniem voor roofkunst. Ook hier is nader onderzoek dringend gewenst.
Dat een schilderij door een kunsthandelaar in de markt is gezet, hoeft op zich geen probleem te zijn. Voorzichtigheid is echter geboden, nu blijkt dat er tijdens de oorlog roofkunst in omloop was. Dat deden de nazi’s ook in andere bezette landen. Kunst die ze niet hoefden voor hun collecties, werd verkocht om toch nog de oorlogskas te spijzen. Het blijkt nu dat in het veilinghuis van het Paleis voor Schone Kunsten tijdens de oorlog roofkunst is verkocht.
Roofkunst
Sommige stukken die terugkeerden uit nazi-Duitsland waren gelabeld als roofkunst. Twee daarvan komen ook voor in veilingcatalogi van het Paleis voor Schone Kunsten van tijdens de oorlog. Dat is het geval voor een schilderij van Gustave Courbet, waar letterlijk op de fiche staat: ‘a été volée à des israélites belges’.
Het kreeg de dubieuze eer na zijn terugkeer op dezelfde plek opnieuw geveild te worden. Een ander geroofd werk, van Leandro Bassano, werd eveneens tijdens de oorlog in het Paleis voor Schone Kunsten verkocht.
Het is niet zo dat alle 78 schilderijen in onze musea roofkunst zijn. Volgens de internationale museumstandaarden zou van alle de herkomst onderzocht moeten worden. Dat is gangbaar voor werken die tussen 1933 en 1945 van eigenaar veranderden. Voor de vijftig schilderijen waarvan de herkomst ‘niet sluitend’ is, is dat zelfs dringend gewenst.